dr. J.G. Aalders (1909-2001)
Door L.H. Kwast
Jan Aalders werd als tweede zoon van G.Ch. Aalders en J.M. Westerink geboren in een Friese pastorie. Van jongsaf aan heeft hij zich intensief met de GKN verbonden gevoeld, eerst in de pastorieën van Tzummarum en Ermelo, daarna in de ouderlijke woning te Hilversum nadat zijn vader hoogleraar Oude Testament aan de Vrije Universiteit was geworden. Na het gymnasium bezocht Jan de Theologische Faculteit van de Vrije Universiteit. Naast de voorgeschreven studie volgde hij ook colleges Elamietisch van de semiticus prof. C. van Gelderen. Dat kwam hem later goed van pas.
Op 8 nov. 1933 volgde het huwelijk met Willemijntje Manten, een verbintenis die even lang als harmonieus heeft mogen duren. Uit dit huwelijk werden vier dochters en één zoon geboren. Het gezinsleven werd voor Jan een thuishaven waar hij de rust en de inspiratie vond voor het werk van alle dag. Voor hem bestonden geen woorden als ‘werkdruk’ en ‘tijdschrijven’. Jan was er voor de gemeente. Hij was er ook voor zijn collega’s die als vanzelfsprekend zijn vrienden werden. Bij hem konden ze altijd terecht.
Het jaar van zijn huwelijk was eveneens het jaar van intrede in de eerste gemeente: het Zuid-Hollandse Leimuiden. De Duitse bezetting beleefde het gezin in de tweede gemeente: Katwijk aan de Rijn. Maar de volle ontplooiing werd zichtbaar in de derde gemeente: die van Leeuwarden en vanaf 1957 Leeuwarden-West. Daar kwam de ene na de andere taak op zijn schouders rusten. Vooreerst was daar de forse stadswijk met een uitgebreid pastoraat. Daar waren de zondagse erediensten, de uren catechese, de kerkelijke vergaderingen en de voorbereiding op de prediking. Dat laatste was voor Jan geen sinecure, want hij was een rasechte exegeet die zich voor een zorgvuldige uitlegging verantwoordelijk voelde. Populisme was hem vreemd. Voor hem was de prediking tegelijk pastoraat.
Ondertussen reserveerde hij tijd voor wetenschappelijk werk. Bij zijn vader promoveerde hij tot doctor in de theologie op het proefschrift Gog en Magog in Ezechiël. Toen hij hoorde dat Winston Churchill tijdens diens tweede premierschap in het Lagerhuis geaarzeld had over de precieze betekenis van deze schemerachtige namen, liet Jan een exemplaar van zijn studie bij 10 Downingstreet in Londen afleveren. De minister-president van het Verenigd koninkrijk zond hem een persoonlijke bedankbrief.
Jan genoot in kerkelijk gereformeerd Friesland een onbetwist gezag. Regelmatig zat hij vergaderingen van classis en particuliere synode voor. Daar stond hij bekend voor twee bijzondere gaven: hij kon luisteren en daarnaast ingewikkelde zaken helder over het voetlicht brengen. Als hij op zijn bescheiden manier het woord vroeg, ging iedereen er echt voor zitten, want Jan Aalders had iets te zeggen.
Jarenlang gaf hij Hebreeuwse les aan het Gereformeerd Gymnasium te Leeuwarden, was hij bestuurslid van de school voor gezinsverzorgsters in Friesland en ook nog eens bestuurslid en later voorzitter van ’s Heerenloo, de grote protestants-christelijke instelling voor de verpleging van geestelijk gehandicapte kinderen en volwassenen in Ermelo. Vooral die laatste functie had zijn hart. In die hoedanigheid bezocht hij Israël en stond hij bij de klaagmuur in Jeruzalem.
Driemaal was hij lid van de generale synode en hij diende de kerken als deputaat voor de oefening van het verband met de theologische faculteit van de VU. Aan dat laatste kwam in 1966 een einde toen hij aan de synode ontheffing uit deze functie vroeg. Het benoemingsbeleid aan de faculteit kon zijn instemming niet vinden. Jan was met hart en ziel verknocht aan de gereformeerde belijdenis en daardoor bijzonder gevoelig voor de ritseling van wat naar zijn gevoelen aan het gezag van de Bijbel afbreuk deed. Van polemiek was hij wars, maar voor zijn gezin en zijn vrienden was duidelijk dat Jan in toenemende mate leed aan de kerk. Hij zag de kerken waar hij zielsveel van hield, vervreemden van hun afkomst.
Toen hij op de eerste zondag van het jaar 1974 in de Leeuwarder Pelikaankerk wegens toegekend eervol emeritaat afscheid nam, wachtte hem een bijzondere verrassing. Na de dienst nam de burgemeester het woord en deelde mee dat de Koningin hem had benoemd tot Officier in de Orde van Oranje Nassau. Jan was er confuus van en kwam een beetje moeilijk uit zijn woorden. Maar zijn vrouw, kinderen en kleinkinderen, de gemeente en de vrienden applaudisseerden langdurig, omdat zij hem zo van harte gunden wat hij door zijn toewijding, vriendschap, humor en wellevendheid dubbel en dwars had verdiend.
Na vele jaren rust in ‘t Harde en Epe kwam in 2002 het einde. God zegene zijn nagedachtenis
door L.H. Kwast, in Historisch Tijdschrift GKN no 5, mei 2004, 13-14. Overgenomen met toestemming van de redactie.