Maria Anna Elisabeth Aalders (1889-1945)

Maria Anna Elisabeth Aalders (gewoonlijk ‘juffrouw’ Aalders genoemd, in familiekring tante Mies) was de dochter van ds. G.J.D Aalders, en de zuster van prof. G.Ch. Aalders. Ze werd geboren in Amsterdam, op 14 januari 1889. Later woonde en werkte ze in Hilversum, waar ze in 1945 overleed. Tijdens de oorlogsjaren verborg ze enkele onderduikers. Eén van hen vertelt over deze periode. De navolgende tekst is de weergave van een gedeelte van een interview dat door de EO gehouden werd met Nathan Dasberg (geb. 1907 ….) zoon van rabbijn Samuel Dasberg in Dordrecht. Het dateert waarschijnlijk uit 1986. Ik wijs erop dat het op schrift gestelde spreektaal is. Soms lopen de zinnen niet zoals zou mogen worden verwacht.

M.J.Aalders

Nathan Dasberg vertelt

Door Gods bestiering is ons aangeboden om onder te duiken in Hilversum. En wij woonden intussen op de Couperuslaan, en op de Mauritslaan, die daar vlak bij was, en daar woonden twee dames, de ene een zuster van professor Aalders, en de andere een zuster van ds. Kruyswijk, en dat deze namen nog eens genoemd worden, dat is de laatste eer die wij hen nooit hebben kunnen bewijzen, want ze zijn gestorven voor de bevrijding van Nederland.

Niet u, maar zij.

Zij. Dat is heel opmerkelijk. En dat waren vrouwen, alle twee ongetrouwd, alle twee ziek geworden, maar toen wij kwamen waren ze gezond. Althans, dat dachten zij en wij, dat ze gezond waren, en wij hebben daar twee jaar, hoe gek het ook klinkt, rustig geleefd.

Hoe was de ontmoeting met de twee gereformeerde dames?

Hoe kwamen we daaraan? Die kwamen bij ons. Ons aanbieden. Er was een joods meisje, van Duitse ouders, die woonden in Amsterdam, en zij kwamen mij raadvragen, want zij wilden dat meisje redden. Want er was een familielid die geen Jood was, en die had ze willen helpen. Of ik daar iets aan kon doen. Kort gezegd, ik heb daar iets aan kunnen doen. En toen kwamen ze een paar weken later komen vertellen: het kind is veilig, maar hoe staat het nu met u, zeiden ze. Een van die dames, met een andere. Ik zei: ‘hoe staat het nu met u?’. Ik probeer wel eens. Mensen komen naar me toe op straat, en zeiden, rabbi, rabbi, wat is het toch erg. Ja, en ik zei: kun je me helpen? Heb je niet een woning waar ik kan onderduiken? Eh, nee, veel te gevaarlijk. Mijn vrouw en ik hebben eigenlijk een soort, laten we nu maar zeggen, een soort mening gevormd, dat vijf procent van de Nederlanders, dat was zo sterk en hulpvaardig, dat heeft alles gedaan. En vijf procent waren de Quislingen. De NSB’ers en hun aanhangers. De negentig procent die daar tussen lag deed geen goed en geen kwaad. Die zeiden: ach wat jammer. Die zeiden, ach het gaat goed, en het zal wel beter worden, enne .. maar wat ons betreft zijn wij gered door die vijf procent. Maar die konden ook niet alles redden. Er waren officieel geregistreerd 140.00 joden in Nederland. Dat is voor een bevolking van toen acht miljoen heel weinig eigenlijk. En van die 140.000 geregistreerden, die niet allemaal bij ons bekend waren, woonden er in Amsterdam 70.000, en dat was heel veel voor alle Europese steden. En daar zijn ongeveer van gered, dat weet niemand, want wie ondergedoken was, was nog niet gered, want er zijn ook nog gepakt, daar waren ongeveer, laten we zeggen 15.000 van gered, 5000 zijn teruggekomen. Op het ogenblik zijn er in Nederland misschien 25000 joden, zeker niet meer, waarschijnlijk minder.

Er wordt wel eens gezegd dat vanuit de Nederlandse kerken weinig gedaan is om Joden te redden.

Dat is niet waar. In zoverre niet waar, persoonlijk hebben de leden van de Gereformeerde Kerk in Hilversum veel gedaan. Daar waren er een heleboel. Juffrouw Aalders kwam op een dag thuis en had een preek gehoord van ds. Meynen, en die preek ging over Rachab, Rachab in de stad Jericho. En hij vertelde het verhaal dat er twee verspieders van het joodse, Israëlische leger, over de Jordaan waren gezwommen en in Jericho gingen rondkijken, en onderdak vonden bij Rachab, die een bepaald vak had, kunt u in de bijbel nalezen.

Van lichte zeden.

En toen ze daar kwamen, kwamen de soldaten van de koning van Jericho, die zeiden: er zitten hier twee Israëlische mensen, waar zijn ze? Ze had ze verborgen op het dak, onder vlasstengels. Die stonken zo, liggen te drogen. Ze zijn niet ontdekt. Ze zei, nee, die zijn niet bij mij, die zijn allang weer weg naar de richting van de Jordaan, als je hard loopt, kun je ze nog vinden. Ik vertel het nou maar gewoon. Toen zei ze, wat doen jullie nou, ik heb jullie gered. Nu, het was heel duidelijk hè, ondergedoken op het dak in oktober 1944 in een kerk die stampvol was, en waarbij de dominee zei: dus Rachab heeft gelogen. Ze zei: ze zijn hier niet. En nu is mijn vraag: mag men liegen? En de dominee zei: ja er zijn gevallen waar men liegen mag, en hij bracht ook in de bijbel zijn nog wel een paar voorbeelden te vinden. Ja, het is net alsof ik een preek hou, maar het is niet mijn preek hoor. Hoewel ik hem hier vaak verteld heb, op cursussen en zo.

Toen kwam juffrouw Aalders naar huis, en dat was een dochter van een dominee, en de zuster van een professor, en die wist meer dan menige dominee, en die zei: de dominee zei: ‘je mag wel liegen in zo’n geval, maar daar ben ik het niet mee eens’. Nou was er met ons een vriend. Heel merkwaardig. Die jongen is intussen gestorven, die jongen, eh hoe die daar nou kwam is een apart verhaal, maar die was helemaal niet orthodox, heel erg vrijdenkend, en die zei: juffrouw Aalders, wat gaat u dan doen, als nou eens de moffen binnen komen? Toen zei ze: dan zal God wel wijsheid geven. Toen zei hij: daar vertrouw ik niet op. Toen zei ik, ga je dan je koffers pakken en in het Amstelhotel logeren? We hebben daar met zijn drieën over zitten praten, maar later heb ik gehoord dat in de gereformeerde gemeente van Hilversum daar de hele winter over gepraat is in huisbijeenkomsten. Mag men liegen, of mag men niet liegen? En op een dag komt er een mof, die kwam eigenlijk kijken of er mensen waren die in de arbeidsdienst konden. Juffrouw Aalders was een hele ouderwetse juffrouw, en die had een hele ouderwetse meubeltjes, nog van haar ouders, die hing haar gabardine, haar regenjas aan een spijker aan de kast, zo was het als je de kamer binnen kwam, en die mof komt binnen en zegt: ‘Wo ist der Mann?’ En zij schaapachtig: ‘ik heb geen man, ik ben niet getrouwd’. Waarop die wegging, nog een beetje bromde, maar wegging, en wij vijf minuten later uit de kast, en zei zegt, juffrouw Aalders zegt tegen mij, ‘Meneer de Jong’ – want dat was onze schuilnaam – ‘meneer de Jong, u ziet, ik heb niet gelogen’. Ik zei: ‘niet alleen hebt u niet gelogen, u hebt ons weer eens een keer het leven gered’. Enz, maar goed, ik heb niet gelogen zei ze. En dat heeft haar geloof en het mijne misschien ook wel, heel erg gesterkt. Dat is in het kort de geschiedenis uit de onderduik. Waarbij wij soms de idee hadden, wij worden aan de hand geleid door God. Maar dat mag ik niet vertellen, want wat is er met de zes miljoen gebeurd, zijn die ook geleid, naar de andere kant?