Jenő Sebestyén, de Hongaarse Kuyper

Jenő Sebestyén (1884-1950), eredoctor aan de Vrije Universiteit

Toen de Vrije Universiteit in 1930 vijftig jaar bestond, werden er voor het eerst eredoctoraten toegekend. Bij de opening van de universiteit in 1880 had men wel met de gedachte gespeeld, maar gezien de leeftijd van de universiteit was daar toen van afgezien. Vijftig jaar later echter meende de senaat dat het tiende lustrum een mooi moment was om enkele eredoctoraten toe te kennen. De Faculteit der Godgeleerd droeg onder anderen Jenő Sebestyén (1884-1950), een Hongaarse geestverwant van Abraham Kuyper.

Jenő Sebestyén werd geboren 8 juni 1884 te Csúza (toen Hongarije, tegenwoordig Kroatië) en studeerde aan de Theologische Academie te Boedapest. Van 1906-1907 was hij hulppredikant te Boedapest. Daarna studeerde hij in Utrecht, ondersteund door het befaamde Stipendium Bernardinum. Hoewel hij in principe alle vakken volgde, was H. Visscher, de eigenzinnige geestverwant van A. Kuyper, zijn belangrijkste leermeester.

In september 1910 keerde hij terug naar Boedapest en werd als godsdienstleraar aangesteld. In de herfst van 1910 werd hij privaatdocent aan de Theologische Academie op grond van een studie (dissertatie genoemd) over Het wezen van de zonde én op grond van het zogenaamde Privaatdocent-examen. Daarna volgde nog een proefcollege, in zijn geval over calvinisme en darwinisme.

Visscher bracht hem in contact met A. Kuyper, wiens Stonelectures door (toedoen van) Sebestyén in 1914 in het Hongaars vertaald werden. Meer dan enig ander heeft Sebestyén ervoor geijverd het gedachtengoed van Kuyper te ‘vertalen’ voor de situatie in Hongarije. Hij kan met recht en reden de Hongaarse Kuyper worden genoemd.

Behalve als privaatdocent werkte Sebestyén als godsdienstleraar en als hoofdmedewerker van het kerkelijk weekblad Protestáns Egyházi és Iskolai Lap. In opdracht van de Hongaarse Gereformeerde Kerk werkte hij van november 1914-februari 1915 in Oostenrijk t.b.v. de Hongaarse gewonden. In februari 1915 werd hij veldpredikant, een functie die hij vervulde tot september 1918, toen hij hoogleraar dogmatiek werd aan de Theologische Academie. Intussen was hij in 1917 aan de Staatsuniversiteit gepromoveerd tot doctor in de filosofie op een proefschrift over Nietzsche en Calvijn.

Toen Hongarije totaal berooid uit de Eerste Wereldoorlog kwam, zochten de protestantse kerken contact met hun Nederlandse zusterkerken, de Hervormde Kerk en de Gereformeerde Kerken in Nederland. Een grote stroom hulpacties kwam op gang, waarvan de zogenaamde kindertreinen het bekendste werden. Duizenden Hongaarse kinderen werden ondergebracht bij Nederlandse gastgezinnen om daar enige maanden te verblijven en op krachten te komen. Ook Sebestyén was bij deze arbeid betrokken. Later nam hij het initiatief voor de Amerikaanse-Hollandse Kinderkeuken actie, waardoor duizenden Hongaarse kinderen in de barre winters een warme maaltijd konden krijgen. Ook werkte hij voor Hongaarsche kindertehuizen.

Maar hij wilde meer dan dat. Zijn streven was de re-calvinisering van de Hongaarse Hervormde Kerk. Hij startte een calvinistisch weekblad, de Kálvinista Szemle, en begon een theologische reeks met uit het Nederlands vertaalde theologische werken, de Hollandse Hongaarse Bibliotheek genaamd. Hij wist zich zeer betrokken bij de theologische studenten en was medeoprichter van de calvinistische studentenbeweging Soli Deo Gloria. Daarnaast beijverde hij zich zeer om beurzen voor zijn begaafde studenten te verkrijgen. Gedurende het interbellum studeerden zo’n 80 Hongaarsche studenten in Nederland, waarvan de helft in Kampen en aan de VU, de andere helft in Utrecht. Sebestyén speelde bij de bemiddeling vaak een grote rol. Meermaals kwam hij naar Nederland om lezingen te houden en zo geld in te zamelen voor zijn arbeid.

F.W. Grosheide, die veel met Sebestyén samenwerkte, mocht in 1930 de promotie voltrekken. Hij wees op drie motieven die een rol had­den gespeeld bij de voordracht van de theologische faculteit. In de eerste plaats noemde hij de grote verdiensten die Sebestyén had voor de verspreiding het neocalvinisme. Het zal daarom niemand verwonderen,, zo meende hij, dat de vu er prijs op stelde, ‘dezen geleerde ook door een bijzonderen band aan zich te verbinden’. In de tweede plaats wees hij op de moeilijke omstandigheden – een dode orthodoxie – waaronder Sebestyén zijn pioniersarbeid had moeten verrichten. Daarbij kwam, in de derde plaats, het feit dat Sebestyén deze arbeid op waarlijk wetenschappelijke wijze had vervuld. Daarvan getuigden zowel zijn onderwijs als zijn publicaties.

Sommige historici menen dat de invloed van Sebestyén in de loop van de jaren dertig snel afnam, anderen daarentegen zijn van mening dat deze tot op de dag van vandaag van groot belang is voor de Hongaarse Gereformeerde Kerk. Veel in de beoordeling van zijn betekenis hangt af van de persoonlijke kerkelijke voorkeur van de onderzoeker. Bovendien moet er nog veel onderzoek gedaan worden, zowel in Hongarije als in Nederland.

Sebestyén heeft een omvangrijk archief nagelaten. Een deel daarvan is te raadplegen via het Historisch Documentatiecentrum van de Vrije Universiteit.

Maarten J. Aalders
4 mei 2016

Zie M.J. Aalders, 125 jaar Faculteit der Godgeleerdheid (Zoetermeer 2005); W. Berkelaar, ‘Het is ons een eer en een genoegen’. Eredoctoraten aan de Vrije Universiteit sinds 1930 (Zoetermeer 2007) en de daar genoemde literatuur.

Als je 't mij vraagt: de mensen raken moe van al die jobstijdingen, ze zijn bijna doof getoeterd. Ik ben er tenminste doodop van. Het gebeurt me ook vaak dat ik de knop omdraai of als de weerga het andere station indruk. Uit: Godfried Bomans, 'Notities van een verontruste', in: Wouter van Dieren (red.), Handboek voor vervuild Nederland (Amsterdam/ Brussel 1972)19-29, aldaar 19.