In memoriam dr. W. Aalders
Een vader had twee zonen. Bij het overlijden van dr. W. Aalders
Op kerstavond 2005 overleed op de leeftijd van 96 jaar dr. W. Aalders, theoloog der verontrusting, levenslang in verzet tegen de tijd. Dr M.J. Aalders gedenkt hem door hem een plaats te geven naast zijn vader J.C. Aalders, die in 1926 met Geelkerken meeging en in 1936 hervormd werd, en naast zijn broer, dr C. Aalders, pastoraal-theoloog
J.C. Aalders
Willem Aalders was de zoon van ds J.C. Aalders. Deze wierp zich in 1916 op als woordvoerder van de kritische ‘beweging der jongeren’ binnen de Gereformeerde Kerken. Hij maakte zich zorgen om het teloorgaan van de bevindelijke vroomheid in de GKN. Hij weet dat vooral aan de invloed van de latere A. Kuyper en diens leer van de ‘gemeene gratie’. De GKN verburgerlijkten, en verzaakten daarmee hun eerste liefde, zo meende hij. Voor hem reden om zich aan te sluiten bij Geelkerken. Aalders had behoefte aan een innig geloofsleven. Deze behoefte heeft hem nooit meer verlaten, en levenslang is hij daarnaar op zoek geweest. Zo wist hij zich aangesproken door de Oxford Movement (Morele Herbewapening), door de piëtistische Gemeenschapsbond, en door de Orde der Getuigen van Christus. Deze beweging ontpopte zich echter steeds meer als een NSB-organisatie, en toen hij dat gewaar werd, brak hij ermee (1936). Van de NSB moest hij niets hebben.
De levensweg van J.C. Aalders was geplaveid met talloze kerkelijke moeilijkheden. Niet alleen botste het verlangen van Aalders naar waarachtige godservaring en kerkelijke gemeenschap met de harde realiteit van het kerkelijk leven, ook zijn persoonlijkheid was een factor van betekenis. Hij was een emotionele, instabiele man, met grote hoogten en grote diepten, die bij herhaling in feite overspannen was. Zijn zonen Wim en Cees werden derhalve al vroeg geconfronteerd met kerkelijke spanningen. Deze liepen zo hoog op, dat zij reeds lang vóór hun vader overgingen naar de Nederlandse Hervormde Kerk. Het klimaat in Hersteld Verband èn het te emotionele optreden van hun vader brachten hen in grote verlegenheid. Zij namen zowel afstand van de kerk als van hun vader. Het is opmerkelijk dat beide zonen aanvankelijk geenszins van plan waren in de voetsporen van hun vader te treden. Cees, de oudste, begon als student medicijnen te Amsterdam, daarna stapte hij over naar rechten te Utrecht, om pas in 1933 met de theologische studie te beginnen. Wim koos aanvankelijk voor een loopbaan in de wereld van het grote geld. Hij ging in de leer bij een commissionair. Ook hij echter wierp zich na verloop van tijd op de theologische studie.
Beide zonen hebben na een periode van aarzeling de erfenis van hun vader aanvaard en op hun eigen manier gestalte gegeven. Die erfenis bestond uit het grote verlangen naar een intens spiritueel leven, en daarmee naar een werkelijk geheiligd kerkelijk leven.
Cees Aalders schreef in 1939 zijn eerste boek, Lot en illusie, over allerlei geestelijke bewegingen en stromingen, christelijk en niet christelijk. Dit boek, dat opvalt door zijn empathische benadering, kan niet los gezien worden van het voortdurend zoeken van zijn vader. Het is alsof Cees met enige distantie en op reflectieniveau trachtte te achterhalen wat zijn vader eigenlijk zocht: religieuze authenticiteit, godservaring. Legde J.C. Aalders een verband tussen het gebrek aan vroomheid en de leer der gemene gratie, zoon Cees wees op de moderne cultuur, die leidde tot een eenzijdige benadering van de werkelijk en daarmee tot ‘geamputeerde’ mensen. Zijn verlangen naar spiritualiteit kreeg later gestalte in zijn opvatting van pastoraat. Cees zocht namelijk, in een tijd toen dat nog helemaal geen gemeengoed was, een verbinding tussen pastoraat en spiritualiteit. Hij noemde zich bij voorkeur pastoraal-psycholoog, zelf zou ik hem toch ook als een mystagoog willen typeren. Zijn hele werkwijze was er op gericht de pastorant in aanraking te brengen met het grote geheim van dit leven, dat hij God noemde. In 1969 publiceerde hij zijn belangrijke studie over spiritualiteit. Cees heeft, zo zou ik willen stellen, de erfenis van zijn vader aanvaard, maar op een ander vlak heeft overgebracht.
Wim Aalders ging een andere weg als zijn broer, maar ook die weg vertoont duidelijke overeenkomsten met de levensweg van zijn vader. Typerend is bijvoorbeeld dat hij zijn dissertatie aan Pascal wijdde. Het was ook Wim te doen om dat aspect van de werkelijkheid dat zich aan onze waarneming onttrekt. Geen wonder dat hij levenslang geporteerd was van Plato’s ideeën leer en Plato zag als een wegbereider van het christelijk geloof. Anders echter dan zijn broer bleef Wim daarbij binnen de orthodoxe kaders. Daardoor werd hij tot een der woordvoerders van ‘het Getuigenis’, waarin de hervormde kerk werd opgeroepen terug te keren tot haar bronnen. Hij greep daarbij achter Kuyper terug op Groen van Prinsterer. Kuyper, dat was voor hem de man van de kerk uit zijn jeugd, de plebejer, de volksmenner, de man van de Doleantie en van de kerk met zijn conflicten. Van Kuypers kerk moest hij niet zoveel hebben. Groen was zijn held, de aristocraat, de man van God, Nederland en Oranje. Hij was meer gericht was op de familie van zijn moeders zijde, waarin door sommigen Kohlbrugge als een heilige werd vereerd, dan op die van zijn vader. In dat kader dient ook het Hervormd Pleidooi uit 1993 (waarvan hij de auteur was) te worden getypeerd: als een afrekening met de kerk van zijn jeugd. Zeker, het Hervormd Pleidooi is meer dan een persoonlijke afrekening. Maar wie de levensgeschiedenis van de auteur op zich laat inwerken, kan niet anders dan ook op dat aspect wijzen.
Overigens, ook Wim had net als zijn vader en zijn broer, pastorale gaven, hij was veel meer dan alleen maar de verontruste theoloog, die voortdurend in conflict was met zijn tijd. Toen mijn vader (een jongere neef van Wim) ten dode toe ziek was, liet hij zich eens ontvallen dat alle gereformeerde broeders bij elkaar minder voor hem hadden betekend dan Wim. Hun discussies over Plato (en die waren pittig geweest) verstomden in het aangezicht van de naderende dood. Mutatis mutandis is dit ook mijn ervaring met Wim geweest. Mijn contact met hem werd intensiever toen ik hem regelmatig publicaties van mijn hand begon toe te zenden. We hadden onze verschillen van inzicht, onder meer over het Hervormd Pleidooi. Naar mijn oordeel had dit werkje nooit geschreven mogen worden. ‘Heeft werkelijk niemand je gezegd dat dit zo niet kan?’ vroeg ik hem. Toch lag ook in die discussie een keerpunt in onze verhouding. Er bleek een geloofsverbondendheid te bestaan die alle historische, ecclesiologische en theologische verschillen oversteeg. Sedertdien zocht ik hem regelmatig op.
Ongetwijfeld zal er aan Wim nog aandacht worden besteed, waarschijnlijk meer dan besteed werd aan het overlijden van zijn broer, over wie geen enkel herdenkingsartikel is verschenen. Wims rol in de liturgische beweging, zijn rol in Het Getuigenis, zijn betekenis voor de Vrienden van Kohlbrugge, en zijn Hervormd Pleidooi, dit alles zal nog wel eens genoemd worden. Ook hij had, als zijn vader, iets van een profeet, of althans, hij werd, opnieuw net als zijn vader, door sommigen als zodanig gezien. Mij echter hebben Wim en Cees, ieder op hun eigen manier, de ogen geopend voor de relativiteit van allerlei ‘kerkelijk gedoe’. Cees als mystagoog, Wim als platonist, zij beiden wezen op Hem die alles en allen overstijgt. Ik gedenk hen in dankbaarheid.
M.J. Aalders
Verschenen in het Nederlands Dagblad van 29 december 2005.