H.J. Spijker. Een biografische schets

H.J. Spijker

Uit: Biografisch Lexicon voor de geschiedenis van het Nederlands Protestantisme, dl. V

Hendrik Jan Spijker, geb. 1 november 1802, ovl. 8 maart 1870. Zn van Jan Spijker, tabaksfabrikant, en Elisabeth Meur. Studie Amsterdam, promotie Leiden 1826, hervormd predikant Piershil 1827, Waddinxveen 1829, Dordrecht 1831, Amsterdam 1837.1862-1870 administrateur (secretaris-generaal) voor de zaken betreffende de hervormde en andere erediensten. Tr. 9 januari 1828 Johanna Jobina Broedelet, geb. Rotterdam RON Leeuw 25 mei 1861

Nadat Spijker in 1826 magna cum laude aan de Leidse Universiteit was gepromoveerd, heeft hij geen grotere studie meer doen verschijnen. Hij miste de gave van concentratie en had een algemene weetgierigheid. Bovendien eiste het kerkelijk leven al zijn aandacht op. Daar lag zijn hart. Als predikant besteedde hij onder meer veel aandacht aan de catechisaties, als prediker viel hij zo op, dat hij reeds op 32-jarige leeftijd naar Amsterdam werd beroepen. Pas een tweede beroep, in 1837, zou hij Dordrecht verlaten. Ook te Amsterdam had hij altijd veel toehoorders.

Ten behoeve van het kerkelijk leven schreef hij vele artikelen, die getuigen van zijn brede belangstelling. De grote stroom daarvan kwam relatief laat op gang, vanaf 1848, voornamelijk in het Christelijk maandschrift, waarin hij als redacteur een steeds belangrijker rol ging spelen. Hij schreef over de toga, over kerkelijke reglementen, over kerkscheuringen, over bijbelse onderwerpen als de engelenzang uit de Kerstnacht, kortom, over allerlei dat hij op zijn weg tegenkwam. Die weg voerde hem niet naar de akademische theologie, maar naar het kerkelijk-bestuurlijk leven. Hij vervulde talloze bestuursfuncties, binnen en buiten de kerk. Hij was lid van het Haagsch Genootschap, van de Maatschappij tot nut van het Algemeen, van de Algemene Synodale Commissie, en van de synode. Hij was een geliefd spreker en een gevreesd debater was o.a. in Diverse Sed Una, Felix, de Hollandsche Maatschappij voor Kunsten en Wetenschappen en het Nut.

Was er aanvankelijk nog sprake van verwantschap met de Groninger theologen, in deze jaren werd steeds duidelijker dat Spijker zich in liberale richting ontwikkelde. Zo profileerde hij zich in 1850 als een enthousiast lezer van Scholtens Leer der hervormde kerk. Later zou hij zich bijzonder thuis voelen in de kring van het Haagsch Genootschap, waar hij op goede voet stond met vooraanstaande modernen als Kuenen e.a. Herhaaldelijk werd hij dan ook van orthodoxe zijde aangevallen. Van zijn kant liet hij duidelijk merken niet van de orthodoxie geporteerd te zijn. Hij deelde in het optimisme van de toenmalige moderne theologie, en eiste daarvoor ook in de kerk een plaats op. Waar hij die plaats bedreigd zag, verweerde hij zich. Bekend is het woord van Beets, dat de hervormde kerk tussen twee spijkers door moest laveren: Du Cloux en Spijker.

Liberaal was hij ook in zijn bestuurlijke opvattingen. Het befaamde artikel 23 uit het herziene Algemeen Reglement, dat de gemeente stemrecht gaf bij de verkiezing van ambtsdragers, vond in hem een hartstochtelijk verdediger. Totdat deze bepaling in 1867 uiteindelijk in een huishoudelijk reglement vorm kreeg, besteedde hij er regelmatig aandacht aan. In de discussie omtrent de toelating van Joden tot ’t Nut stond hij als voorstander recht tegenover P. Hofstede de Groot, die op allerlei fronten waakte voor het protestants karakter van het vaderland. Grote invloed had in 1853 ook op de gematigde reactie van de ASC naar aanleiding van de April-beweging. Men noemt hem als auteur van dit eerste herderlijk schrijven van de hervormde synode. Tenslotte was hij een warm voorstander van de scheiding van kerk en staat. Als gevolg hiervan kwam hij in aanraking met Thorbecke, die met deze reactie zeer ingenomen was. Vanaf die tijd is er sprake van een regelmatige briefwisseling tussen beiden, die een steeds intiemer toon kreeg.

Uitvloeisel van zijn lidmaatschap van de ASC was zijn benoeming tot lid van de commissie die een nieuwe bijbelvertaling moest voorbereiden. Samen met zijn leermeester W.A. van Hengel heeft hij dit project herhaaldelijk verdedigd tegen allerlei aanvallen en als vertaler van enkele brieven leverde hij er een belangrijke bijdrage aan. Het project werd nooit voltooid, alleen het Nieuwe Testament verscheen. Dat werd niet goed ontvangen, en het project moet dan ook als mislukt worden beschouwd.

In 1862 werd Spijker benoemd tot administrateur (secretaris-generaal) voor de zaken betreffende de hervormde en andere erediensten. In die hoedanigheid heeft hij zich ingezet voor een definitieve regeling van de beheerskwestie. Die is er in zijn tijd nog gekomen. Korte tijd later werden de ministeries voor eredienst definitief opgeheven. De scheiding van kerk en staat werd tijdens zijn leven en onder medewerking van Spijker, voltooid. Hij overleed in 1870. Zijn werk was af.

M.J. Aalders